In de 16e en 17e eeuw werden vele vrouwen beschuldigd van hekserij. Het beoefenen van magie werd als een misdaad beschouwd en werd tijdens de Vroegmoderne Tijd in Europa strafbaar gesteld. Vooral vrouwen werden berecht, hoewel de meerderheid van de processen tegen dezelfde persoon werd aangespannen, die impopulair was bij uitstek, en gezien werd als heks.

Er was niet veel voor nodig om zo te worden neergezet: een andere mening kon al aanleiding geven om te denken dat iemand een heks zou zijn en een rechtszaak te starten. Het verloop van deze rechtszaak hing eerder af van de gezindheid van de rechters dan van het bestaan van bewijzen die verband hielden met het gepleegde misdrijf dat werd toegeschreven aan de vermoedelijke misdadiger.

Onder de achtervolgden bevond zich een groot aantal verloskundigen, bewaarsters en boodschapsters die onderdeel waren van de populaire cultuur. Zij veranderden in vertegenwoordigsters van het bijgeloof en kwamen tegenover artsen en wetenschappers te staan die zich personifieerden met de elitecultuur, die vanuit verschillende machtsinstanties geprobeerd werd om op te leggen.

Vooral vroedvrouwen werden beschuldigd van hekserij, dit komt duidelijk naar voren in het beroemde Malleus Maleficarum (beter bekend als De Heksenhamer). In deze theologische-scholastische verhandeling werden heksen verantwoordelijk gesteld voor al het kwaad in deze wereld. Volgens de schrijvers van dit boek veroorzaakten verloskundigen het grootste kwaad: zij zouden ervoor zorgen dat vrouwen onvruchtbaar werden, dat de vruchtbare vrouwen niet in verwachting raakten, werden beschuldigd van het stimuleren van abortus en werden verantwoordelijke gehouden voor de dood of het verslinden van pasgeboren kinderen. Daarnaast werden zij ervan beschuldigd dat ze hun jongere leden kwaadaardige balsems lieten vervaardigen. Tot slot werden zij ervan beticht dat zij de kinderen, die ondanks dit alles wisten te overleven, overhandigden aan de duivel.

Tijdens de  Inquisitie werden verloskundigen veroordeeld voor kindermoord. In 1534 gaf de rechtbank van Zaragoza de opdracht om Dominga la Coja te vervolgen, die verschillende gedetailleerde bekentenissen aflegde terwijl zij gemarteld werd: "De twee gingen samen naar het huis van Roiz Castellon. De duivel deed de deur open en zij gingen naar binnen. Ze gingen de kamer binnen waar Roiz en zijn vrouw sliepen, namen het kind mee in de armen en brachten het naar de keuken en...

Gracias la Nadala haalde gloeiende kolen uit de as tevoorschijn om op het buikje van het kind te leggen...waarna het kind overleed".

In 1579 werd Martina Dueso, heks van Alberuela de Laliena, oor de rechtbank van Huesca veroordeeld vanwege haar deelname aan de heksensabbat die plaatsvond in Tolosa.

 

  • Alberuela de Laliena. Martina Dueso 2
  • Alberuela de Laliena. Martina Dueso 3
  • Alberuela de Laliena. Martina Dueso 4
  • Alberuela de Laliena. Martina Dueso